Zin in Cultuur


" Zandvoortse badartsen beschuldigd "
door Folkert Bloeme

Inleiding.
Voor het eerst in de geschiedenis van de gemeente Zandvoort werd in 1911 het gemeentebestuur beschuldigd van grove nalatigheid. Door de gehele nationale pers werd dit beeld in dat jaar naar buiten gebracht. De aanleiding voor deze affaire was een toename van het aantal besmette inwoners met difterie (1). Hoewel deze ziekte toen regelmatig op bescheiden schaal voorkwam, waren er in Zandvoort in 1909 23 mensen ziek geworden. De toename van het aantal zieken, begin 1910, was aanleiding tot het nemen van diverse maatregelen. In overleg met de doktoren en de inspecteur der volksgezondheid werd gepoogd om de ziekte een halt toe te roepen zonder het gewenste resultaat. In het voorjaar 1911 was weer een toename te constateren van het aantal besmettingen. In de maanden juli en augustus 1911 verschenen er in de landelijke pers diverse berichten waarin het gemeentebestuur en de artsen van diverse zaken werden beschuldigd en de artsen moesten zich zelfs verantwoorden voor de rechter in Haarlem.

Hoe ontstond de commotie.
De commotie ontstond door diverse berichten in de regionale en landelijke pers, juli 1911. Er werd gesteld dar er in Zandvoort zeer veel gevallen van difterie voorkwamen maar dat dit officieel werd ontkend. Er zouden diverse bacillendragers (mensen of kinderen die zelf niet ziek waren maar wel de bacillen bij zich droegen en anderen konden besmetten) opgenomen zijn in barakken voor besmettelijke ziekten in Haarlem. Naar aanleiding van deze informatie werd door het Haarlemsch Dagblad een onderzoek ingesteld naar de omstandigheden in Zandvoort en werd daarover gesproken met de artsen dr. Varekamp en dr. Bastiaans. Deze laatste arts was tijdens het badseizoen in Zandvoort werkzaam. Door beide heren werd de journalist ervan verzekerd dat op dat moment geen difterie in Zandvoort voorkwam. Wel waren er krachtige maatregelen genomen en was er een besmettingshaard onder de Zandvoorters zelf ontdekt door een onderzoek onder alle schoolkinderen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat van de 800 schoolkinderen er 79 bacillendrager waren. Diegenen die bacillendrager waren werden vervolgens geïsoleerd in de ziekenbarak van het Witte Kruis. Ook werden de scholen ontsmet en huisgenoten van bacillendragers werden onderzocht en indien nodig geïsoleerd of thuis behandeld, wanneer men niet mee wenste te werken om zich te laten afzonderen. De artsen merkten verder op dat Zandvoorters toch, ondanks diverse waarschuwingen o.a. op woningen, de woningen bezochten waar geconstateerd was dat de bewoners besmet waren en op die manier weer mee hielpen om de ziekte verder te verspreiden. Ook werd in de krant nog gemeld dat de gezondheidscommissie gevestigd in Bloemendaal een rapport over deze kwestie openbaar zou maken. Al direct na de eerste publicaties over difterie in de pers werd er door het bestuur van “de Vereeniging tot behartiging der belangen van de Badplaats Zandvoort” in de pers melding gemaakt dat de ziekte op dat moment in Zandvoort niet voorkwam en de Zandvoortse artsen lieten weten dat in hun ogen het gevaar voor uitbreiding volkomen bezworen was. De verloop van het aantal ziektegevallen was als volgt :
1909 ... 27
1910 ... 40
1911 ... 22 tot augustus.
Aldus “ Het nieuws van de dag” d.d. 1-8-1911. De bron hiervan was volgens de krant de statistiek van de inspecteur der volksgezondheid.

De gezondheidscommissie.
De Gezondheidswet van 1901 verplichtte de vorming van gezondheidscommissies voor elk gebied met 40.000 inwoners. Zandvoort maakte onderdeel uit van een regionale commissie bestaande uit vertegenwoordigers uit een aantal aangrenzende gemeenten. Na het vertrek in 1903 van de predikant Ds Hulsman Zandvoort was de gemeente hierin niet meer vertegenwoordigd. De leden, uit verschillende beroepsgroepen afkomstig, hadden tot taak om toezicht te houden op de water- en luchtverontreiniging, de begraafplaatsen, de drinkwatervoorziening, de volkshuisvesting, gebouwen en woonvormen als schepen, woonwagens en dergelijke, scholen, fabrieken en werkplaatsen, ziekten, de geneeskundige armverzorging, levens- en genotmiddelen, gebruiksartikelen en op de uitvoering van wetten en verordeningen. Ook klachten op deze terreinen vanuit de bevolking dienden onderzocht te worden. Zo nodig kon de Inspecteur voor de Volksgezondheid om advies worden gevraagd. In 1933 werden de commissies landelijk opgeheven. De commissie zetelde in Bloemendaal had over de situatie in Zandvoort een rapport opgesteld. Hierover ontstond onenigheid tussen de inspecteur voor de volksgezondheid en de commissie. De commissie was op het spoor gekomen van enige kwalijke zaken. Zo zou met het oog op de commerciële belangen van de badplaats van veel besmettingsgevallen geen aangifte zijn gedaan door de artsen in Zandvoort en de inspecteur zou op grond van die belangen nagelaten hebben om Zandvoort epidemisch besmet te verklaren. Deze opmerkingen hadden weer tot gevolg dat ook andere kranten een onderzoek instelden. Belangrijke reden voor dit eigen onderzoek was het feit dat het rapport van de gezondheids-commissie toch niet openbaar gemaakt zou worden vanwege verschil van opvatting binnen de commissie zelf over de inhoud van het rapport. Op grond van een onderzoek uitgevoerd door de NRC werd op 24 juli 1911 het volgende in de krant gemeld en klaarblijkelijk was de krant in het bezit van het rapport van de commissie: - volgens de commissie bestond er een verschil tussen het aantal difterie besmettingen welk gemeld waren bij de gemeente en die bij de inspecteur;
- het zou in Zandvoort volgens de commissie regel zijn dat bij de nadering van het badseizoen alle verschijnselen van difterie verdwijnen om in de stille tijd weer op te duiken;
- van veel difterie patiënten in andere gemeenten kon worden nagegaan dat zij contact hadden gehad met gezinnen uit Zandvoort.
Zowel de inspecteur voor de volksgezondheid dr.Hamburger, als burgemeester Beeckman en de drie badartsen, dr. Gerke, dr. Varekamp en dr. Bastiaans zouden samenwerken om de gevaarlijke situatie in Zandvoort te verbloemen en daarmee verantwoordelijk zijn voor de daardoor ontstane gevaarlijke situatie. Reden voor deze houding was volgens de commissie dat particuliere belangen moesten wijken voor de algemene gezondheidstoestand. Er zou gehandeld zijn vanuit het idee dat de zorg voor de welvaart van Zandvoort en niet de zorg voor de gezondheid van de badgasten belangrijker zou zijn.” Zandvoort was gedurende anderhalf jaar het onbeschermde kweekveld geweest voor bacillen, waar honderden badgasten hun kinderen hebben blootgesteld aan besmetting”. Het artikel werd afgesloten met de opmerking dat het zeer wenselijk zou zijn dat het waterleidingvraagstuk zou worden opgelost. “ Beschikt men eenmaal over zuiver en absoluut onschadelijk water, dan heeft men tevens een machtig wapen tot bestrijding van ziekten in handen” .

In de door de gezondheidscommissie uitgegeven verklaring komen de hier boven geuite beschuldigingen niet voor. Tijdens een extra vergadering van de commissie maakte de burgemeester van Zandvoort melding van de maatregelen welke waren genomen ter bestrijding van de ziekte vanaf februari 1910, dit op grond van adviezen van dr. Hamburger en de heer Havelaar, directeur van de gemeentewaterleiding te Haarlem. De krachtige maatregelen welke in juni 1911 waren genomen vonden haar grondslag toen zich in mei 1911 weer enkele besmettingsgevallen voordeden. Toen werd er een bevolkingsonderzoek gehouden onder 1/3 deel van de Zandvoortse bevolking en slaagde men erin de bronnen van de besmetting te lokaliseren. Volgens de burgemeester was er op 14 juli geen besmettingsgeval bij het gemeentebestuur bekend. De commissie oordeelde toen dat het gevaar niet was geweken maar wanneer op de na mei 1911 ingeslagen weg zou worden voortgegaan er alles aan gedaan wordt wat van het Gemeentebestuur mag worden verwacht. Voor een advies van de commissie omtrent nieuwe maatregelen was voorlopig geen aanleiding. Korte tijd later werden door 2 artsen, één in Bloemendaal en de ander in Haarlem ( in beide plaatsen kwam ook difterie voor) een aantal besmettingen geconstateerd en werd er een relatie gelegd met de situatie in Zandvoort. Door verschillende Haarlemse artsen werd een bezoek aan Zandvoort met kinderen ontraden.

Na de eerste golf van publiciteit was de Zandvoortse gemeenteraad aan zet. Het college van B&W maakte van deze gelegenheid gebruik om zich in het openbaar te verweren tegen de geuite beschuldigingen. Toen was het eerder uitzondering dan regel dat dergelijke onderwerpen in de openbaarheid werden behandeld. Het was raadslid Slagveld die 7 schriftelijke vragen stelde en tijdens de raadsvergadering op 31-07-1911 kwamen deze aan de orde. De belangrijkste vraag waar hij mee begon luidde of het waar was dat hier vele gevallen van difterie zijn voorgekomen die door de doctoren met opzet verzwegen zijn. Door de voorzitter, burgemeester Beeckman, werd deze vraag negatief beantwoord. “ Neen, het College van B&W is niet bekend dat gevallen van difterie door de H.H. Doktoren met opzet verzwegen zijn” Dit was voor de heer Slagveld reden om de vraag te stellen waarom het college zich niet had verweerd tegen de perspublicaties. De voorzitter antwoordde hierop dat op “ anoniem geschrijf niet is ingegaan, omdat men toch geen gelijk krijgt”. Deze discussie vond plaats terwijl in de vorige raadsvergadering, in geheime zitting, de voltallige gemeenteraad eenstemmig de maatregelen die genomen waren had goedgekeurd en aan het college een blanco krediet verleend had voor de gemaakte en de nog te maken kosten. Vervolgens laakte de voorzitter de opstelling van de gezondheidscommissie. “ De commissie wist van alle gevallen van difterie welke in Zandvoort waren voorgekomen. Wanneer de commissie die aantallen abnormaal hoog had gevonden dan hadden zij eerder moeten optreden. Nu zij dat niet gedaan hebben tracht zij zich thans in een rapport tegen dit verzuim in te dekken” .

Burgemeester Jan Beeckman
Burgemeester Jan Beeckman
Leefde van 30-06-1860 tot 16-01-1942.
Was burgemeester van 1896-1925 .
Gedurende zijn ambtsperiode maakte Zandvoort
een stormachtige ontwikkeling door.
Enkele gegevens uit die periode:
1896 ...... 2737 inwoners
1925 ...... 7754 inwoners

begroting in 1896: fl 32.000,-
begroting in 1925: fl 1.800.000.-

schulden in 1896: fl 65.000,-
schulden in 1925: fl 1.900,000,-


Mevrouw Beeckman-Geevers wijdde vooral haar zorgen
aan het Centraal-Genootschap voor Kinderherstellings-
en Vacantiekolonies.

Bron: ZC 30-03-1921 en ZC 26-09-1925.


De heer Slagveld gaf toen enige voorbeelden waaruit moest blijken dat de genomen maatregelen niet altijd goed waren uitgevoerd, o.a. het isoleren van bacillendragers. Dit was volgens de voorzitter inderdaad een moeilijk punt. “ het isoleren ging dikwijls met grote moeite gepaard, b.v. bij eene moeder of bij een vader-kostwinnaar” . De raadsdiscussie werd afgerond met het indienen van een motie waarvan de strekking was dat de raad in deze zaak het volle vertrouwen uitsprak in het beleid van het college. De indiener van de motie, de heer v. de Plas, wilde wel kwijt waarom hij de motie had ingediend. Daarbij verwees hij naar de berichten in de pers en met name naar het Bloemendaals Weekblad. Deze krant stond onder redactie van de heer Tideman, “ zelfs Mr. Tideman, de Bloemendaalse Trompetter vergastte ons op een extra nummer en geeft daarin zijn lezers inzage in de correspondentie aan hem op z’n verzoek als Secretaris der Gezondheidscommissie verschaft”. De motie werd aangenomen met 10 stemmen voor. Alleen de heer Slagveld stemde tegen.

Krachtige maatregelen.
De publiciteit had waarschijnlijk wel tot gevolg dat het gemeentebestuur zich nog meer ging bemoeien met het bestrijden van de ziekte en te reageren op de landelijke verdachtmakingen. Zo werd door het gemeentebestuur nagegaan in hoeverre de opmerking in de Oprechte Haarlemsche Courant d.d. 4-08-1911 wel correct was. Door de krant werd beweerd dat de in Wijk aan Zee geconstateerde difterie besmetting vrijwel zeker uit Zandvoort afkomstig was. Uit onderzoek bleek dat er op 2 augustus in Wijk aan Zee twee gevallen van difterie waren geconstateerd in het Israëlitisch Herstellingsoord. Het betrof de negenjarige Abraham Sajet uit Amsterdam en de achtjarige Max Beern uit Arnhem. Uit nader onderzoek o.a. via het personeel van het herstellingsoord en uit informatie van de ouders bleek dat er geen relatie met Zandvoort kon worden gelegd. Een dergelijke verklaring werd ook gedaan door dr. Hamburger. “Over klachten van Amsterdamsche geneesheren dat alle verdachte gevallen van Zandvoort maar naar Amsterdam werden verzonden had hij wel hooren spreken maar de Amsterdamsche doctoren zelf hadden het hem ontkend” (ZC 02-08-1911). Zoals al eerder opgemerkt kostte het veel moeite om mensen vrijwillig te isoleren. Voor de inwoners van de gemeente kwamen de kosten voor opname voor rekening van de gemeente. In de zomer van 1911 had het gemeentebestuur deze regeling verruimd tot mensen met een belastbaar inkomen tot fl 1.000,-. De burgemeester verdiende toen fl 1200,- de vroedvrouw fl 500 en een agent 2e klas fl 635,- per jaar. Op een bijeenkomst in hotel Driehuizen werd een fonds in het leven geroepen om de kostwinnende bacildragers schadeloos te stellen, wanneer zij werden afgezonderd. Tijdens deze bijeenkomst werd een belangrijke som toegezegd door hotel- en pensionhouders, de Zandvoortsche Terrein en Hotel Maatschappij en de Electrische Spoorweg-Maatschappij (Trammaatschappij). De uitkeringen uit dit fonds werden verzorgd door de werkliedenvereniging “Onderling Hulpbetoon”. Ook werd er een commissie ingesteld om voor dit doel geld bijeen te brengen. Deze commissie bestond uit de heren J. Stom en C. Gunters, directeuren van het Groot-Badhuis, H. Klein,eigenaar hotel Beau Site, W. Driehuizen van het gelijknamige hotel, en P.Zwaan, voorzitter van Onderling Hulpbetoon. De heer dr. A. Vorstman werd aan de commissie toegevoegd als adviserend lid.

Deskundigen van buiten
De heer dr A.Vorstman was één van de deskundige die door het gemeentebestuur was aangetrokken. Hij werd in oktober najaar 1911 aangesteld om de strijd met de ziekte aan te binden, conform een door hem opgesteld plan. De heer Vorstman was bacterioloog en afkomstig uit Haarlem. Daarvoor had de heer Havelaar, directeur van de gemeentelijke waterleiding het Haarlemse laboratorium van de gemeentelijke waterleiding voor onderzoek beschikbaar gesteld. De heer Vorstman werd in zijn werk bijgestaan door een door de gemeente aangetrokken bacterioloog. In het boothuis van de Noord en Zuid Hollandsche Reddingsmaatschappij en in het magazijn voor de uitgifte van verpleegmiddelen van het Witte Kruis in de Haltestraat werden laboratoria ingericht om op basis van bacteriologisch onderzoek te kunnen vaststellen wie bacildragers was onder de Zandvoortse bevolking. De heer Vorstman had tevens de taak gekregen om de Zandvoortse bevolking te informeren over de ziekte en de bestrijding daarvan. Door hem werden daarom een aantal lezingen gehouden waarin niet alleen werd ingegaan op de ziekte zelf en de bestrijding daarvan. Hij wees ook op de omstandigheden in Zandvoort. Naar zijn mening was het dringend noodzakelijk om wat te gaan doen aan de hygiënische omstandigheden in het dorp. De mesthopen moesten verdwijnen en radicale verbetering van de woonomstandigheden waren in zijn ogen dringend gewenst. “ De talrijke krotwoningen zijn kweekplaatsen van onreinheid”, aldus Vorstman in een van de redevoeringen. In december 1911 werd begonnen met een grootschalige ontsmetting van de hotels en pensions in Zandvoort.

Een groep ontsmetters in Zandvoort


Terugblik.
Burgemeester Beeckman blikte tijdens de raadsvergadering op 5 september 1911 nogmaals terug toen nieuwe raadsleden werden geïnstalleerd. Daarin uitte hij zijn ongenoegen over de wijze waarop de pers over de situatie berichtte. “ Zonder iets van wat het gemeentebestuur deed of doet in aanmerking te nemen, werden onder de leuze “algemeen belang eischt het” in sommige dag- en weekbladen anonieme en onjuiste berichten opgenomen. Vervolgens sneed hij een belangrijk probleem aan waarmee het gemeentebestuur werd geconfronteerd. Hij verzocht de raadsleden hun invloed aan te wenden om “ bij elk op wien hij invloed kan uitoefenen, de inwoners dezer gemeente toch inscherpen, dat isoleering in een ziekenhuis, van lijders aan besmettelijke ziekten en van hen die ziektekiemen bij zich dragen, noodzakelijk en het meest afdoende is, en dat de geïsoleerden, eerst dan in hunne woning mogen terugkomen als zij volkomen hersteld zijn”. Op 30 september 1911 maakte de Zandvoortsche Courant de balans op van het badseizoen dat jaar. Geconstateerd werd dat het nog nooit zo lang zulk mooi weer was geweest. Ondanks het mooie weer was het voor Zandvoort over het algemeen toch geen goed jaar geweest. De reden daarvan was niet zozeer de voorgekomen gevallen van difterie maar wel de meest overdreven geruchten die daarover zijn uitgestrooid. “ Welnu, zij, die praatjes de wereld hebben ingestuurd, zij kunnen de treurige voldoening smaken Zandvoort veel schade te hebben berokkend” .

Dat de publiciteit over Zandvoort niet alleen negatief was blijkt uit een artikel over de gezondheidstoestand in de Leeuwarder Courant d.d. 19-02-1912. In de krant werd gemeld dat zich sedert 9 december 1911 zich geen geval van difterie of andere besmettelijke ziekte meer heeft voorgedaan. En ook tijdens deze publicatie was in die gunstige situatie geen wijziging gekomen. Verder werd aandacht besteed aan de diverse maatregelen welke in de gemeente werden genomen ter bevordering van de volksgezondheid, waaronder de aanleg van een waterleiding, de woningverbetering, de uitbreiding van de riolering, de verplaatsing van de vuilnisbelt, de mestverzamelingen en de varkenshokken naar een locatie op voldoende afstand van de bebouwde kom gelegen. “ Een en ander ten einde den komenden badgasten het grootst mogelijke gevoel van gerustheid en zekerheid te geven”

Na de eerste golf van publiciteit waarin een zeer negatief beeld ontstaat over de situatie in Zandvoort werd er nauwelijks meer aandacht aan de zaak besteed. Wanneer de Zandvoortse artsen zich moeten verantwoorden voor de rechter in Haarlem is de pers weer geïnteresseerd. Talrijk zijn de berichten over de rechtszaken.

Na de eerste golf van publiciteit waarin een zeer negatief beeld ontstaat over de situatie in Zandvoort werd er nauwelijks meer aandacht aan de zaak besteed. Wanneer de Zandvoortse artsen zich moeten verantwoorden voor de rechter in Haarlem is de pers weer geïnteresseerd. Talrijk zijn de berichten over de rechtszaken.

Waarvan werden de artsen beschuldigd.
Door het Openbaar Ministerie bij het Kantongerecht in Haarlem werd een vervolging ingesteld tegen de Zandvoortse artsen dr. P. Varekamp en dr. C.A. Gerke.

Dr. Carl August Gerke
Dr. Carl August Gerke
Dr. C.A. Gerke leefde van 27-01-1853 tot 5-01-1925.
Dr Gerke volgde dr. C .Smit op als arts.
Hij vestigde zich in Zandvoort op 27 juli 1881.

Dr. Gerke was gedurende zijn leven niet alleen als arts maar ook door zijn
betrokkenheid bij maatschappelijke ontwikkelingen een zeer voornaam persoon.
Hij was o.a. directeur van het Badhuis voor Minvermogenden, voorzitter van
Het Witte Kruis, ere voorzitter van de werkliedenvereniging Onderling Hulpbetoon
en beschermheer van de gymnastiekvereniging Oefening staalt Spieren (OSS).

Tevens speelde hij een belangrijke rol in
“ de Vereeniging tot bevordering der belangen van de badplaats Zandvoort ” .


Dr. Varekamp
Dr. P. Varekamp
Dr. P. Varekamp leefde van 15-10-1872 tot 24-09-1924.

Hij vestigde zich in Zandvoort op 28 december 1901.
Ook hij was zeer betrokken bij het leven in Zandvoort. Hij was oprichter
en voorzitter van de hulporganisatie Tram 7.40 ESM.
Deze organisatie, opgericht in 1916, steunde kinderen
van op zee gebleven Zandvoortse vissers.
Daarnaast was hij o.a. medisch adviseur en grondlegger van
de Zandvoortse Reddingsbrigade. De zee en de veiligheid voor de
mens was in zijn leven een belangrijk thema. Ook het vice voorzitterschap
van het Witte Kruis, betrokkenheid bij de dierenbescherming en het organiseren
van cursussen waren activiteiten naast het dokterschap.

Dr. Varekamp was hij auteur van o.a. :
Beknopte geschiedenis van de Thalasso-therapie in Nederland;
Veilig baden en zwemmen in zee.


Beiden zouden in augustus 1911, dus na de eerste beschuldigingen, difterie besmettingen niet tijdig gemeld hebben aan de hoofdinspecteur voor de volksgezondheid en het dagelijks bestuur van de gemeente Zandvoort. Dr. Varekamp werd ook ten laste gebracht dat hij een besmette patiënte, Eva P, met de trein had laten vervoeren naar Amsterdam waardoor er gevaar voor besmetting voor anderen ontstond en het verzenden van niet ontsmette kledingsstukken van deze patiënte. In zijn verweer stelde dr. Varekamp dat het zijns inziens hier niet ging om difterie maar om angina. Twee deskundigen dr. De Ranitz en dr. Stephan deelden de mening van dr. Varekamp. Alleen vonden zij het onvoorzichtig dat het kind met de trein naar Amsterdam was vervoerd. Een derde deskundige dr. Oosterbaan vond het vervoer per trein onverantwoordelijk. Tegen dr. Varekamp werd door het Openbaar Ministerie een boete geëist van 1 x fl 100,- en 2x fl 25,-. Dr. Gerke verweerde zich door te stellen dat zijn diagnose bij de patiënte Dina H, die verbleef in het pension De Roos aan de Hoogenweg, geen difterie had maar angina. Tegen hem werd een boete geëist van fl 200,-.

Op 12 december 1912 werd uitspraak gedaan. Dr. Varekamp werd vrijgesproken terwijl dr. Gerke werd veroordeeld tot een boete van fl 100,- of een maand gevangenisstraf. Daarmee was de kous echter niet af. Door het openbaar ministerie werd tegen het vrijspreken van dr. Varekamp hoger beroep aangetekend. Tijdens de behandeling van de zaak werd een hele serie artsen als getuige opgeroepen. Tegen dr. Varekamp werd in hoger beroep een straf geëist van fl 200,- of 5 dagen gevangenisstraf en 2x fl 50,- of 5 dagen gevangenisstraf. Naar de mening van de officier van justitie was er in Zandvoort zeer lichtzinnig gehandeld. Men voerde er een struisvogelpolitiek. Zo zou reeds in 1900 een toestand bestaan hebben die gevaarlijk was voor de volksgezondheid. Zoveel mogelijk werden difterie gevallen niet aangegeven en werden patiënten naar andere plaatsen gestuurd. In zijn verweer stelde dr. Varekamp dat het niet waar was dat de artsen in Zandvoort de ziekte zouden verzwijgen. Met de anderen artsen had hij bij de bestrijding van de ziekte een “ zoo werkzaam aandeel gehad, dat niet alleen hij maar ook zijn vrouw en kinderen te Zandvoort werden nageschreeuwd en uitgescholden” (NRC 10-05-1912) Dr. Gerke ging zelf in hoger beroep. De getuigen verklaarden dat gelet op de situatie in Zandvoort dr. Gerke voorzichtiger had moeten handelen maar waren van mening dat hij wel de juiste diagnose had gesteld. De officier eiste tegen dr. Gerke fl 200,- boete of 5 dagen hechtenis. Eind mei 1912 volgde het definitieve oordeel. Dr. Gerke werd vrijgesproken en de zaak tegen dr. Varekamp werd aangehouden om nogmaals een getuige te horen. 's Avonds bracht het muziekgezelschap “ de Harmonie” een ovatie aan dr. Gerke als blijk van sympathie dat hij die morgen was vrijgesproken. Dit gebeurde eveneens bij de vrijspraak van dr. Varekamp, twee weken later.

Het huis van Dr. Gerke
“ de Harmonie”


Het muziekgezelschap was een onderafdeling
van de Werkliedenvereniging Onderling Hulpbetoon.

Uit: Gedenkboek Onderling Hulpbetoon 100 jaar 1892-1992.


Daarmee eindigde de difterie affaire in Zandvoort. Najaar 1912 werd de financiële balans op gemaakt door de gemeente. De totale uitgaven ter bestrijding van de difterie bedroegen fl 15.000,- (Raadsvergadering 25-11-1912).

Difterie wordt veroorzaakt door een bacterie (Corynebacterium diphteriae) die zich gemakkelijk vermeerdert. De bacterie produceert een gifstof die de weefsels beschadigt. Vooral de bovenste luchtwegen lopen schade op, maar ook het weefsel van het hart en het zenuwstelsel raken aangetast. Besmetting vindt plaats van mens op mens door hoesten en niezen, of door contact met opgehoest materiaal of pus van een wond. Ook besmette melk of besmet voedsel kan de ziekte veroorzaken. De incubatietijd is 2 tot 5 dagen. Iemand kan besmet zijn met de difteriebacterie zonder zelf ziek te zijn, maar kan anderen dan wel ongemerkt besmetten Ziekteverschijnselen: Keelpijn, hangerigheid en koorts. Slikklachten, misselijkheid en overgeven komen voor. Bij keeldifterie: een grijze aanslag op de amandelen en in de keelholte. Soms is de hals sterk opgezwollen. Als dit heel erg is, kan iemand het benauwd krijgen en zelfs stikken. Soms alleen een neusinfectie. Difterie kan tot verstikkingsgevaar leiden. Bij 10 tot 20% van de patiënten tast het gif van de bacterie de hartspier aan. Ook het zenuwstelsel kan beschadigd raken. Verder kan iemand zich erg verslikken, gaan scheel kijken of minder goed zien. Later kan spierzwakte van de ledematen optreden. De complicaties kunnen dodelijk zijn. De risico’s zijn het grootst bij jonge baby’s en heel oude mensen. Difterie kan behandeld worden met difterieantitoxine en antibiotica. Maar dit doet niets tegen al ontstane schade. Bron: www.rivm.nl/rvp/overzicht_ziekten/difterie/

In Rotterdam kwamen in 1910 477 gevallen van difterie voor met 28 sterfgevallen. Bron gemeenteverslag 1910 gemeente Rotterdam/ Het nieuws van de dag 19-08-1911.,

Bronnen. Alle informatie is afkomstig uit krantenartikelen.


  • Lees hier de historie van het Ziekenhuis in Zandvoort, door Folkert Bloeme
  • hier het Kostverloren Wandelpark, periode 1880-1945 , door Folkert Bloeme
  • hier de Begraafplaats in Zandvoort, door Folkert Bloeme
  • hier de geschiedenis van Halte Zandvoort-dorp, door Folkert Bloeme
  • hier de Filantropische instellingen in Zandvoort, door Folkert Bloeme
  • hier de Planontwikkeling Nieuw-Noord, door Folkert Bloeme
  • hier de geschiedenis van de waterleiding , door Folkert Bloeme
  • hier de geschiedenis van het Gasbedrijf , door Folkert Bloeme
  • hier de "Drie plagen van Zandvoort , door Folkert Bloeme
  • hier de geschiedenis van de electriciteit in Zandvoort , door Folkert Bloeme