DE SCHIPBREUK VAN HET S.S. ÁLBA


Het was omstreeks 8.00 uur op de maandagavond van 30 januari 1905, dat het ijzeren Engelse stoomschip “ALBA”, groot 3420 register – tonnen netto, gevoerd door de Engelse kapitein Ernest Gox, geladen met maisdoppen, komende van New – Port – News, bestemd voor Amsterdam, naar de loods later verklaarde, tengevolge van een miswijzing op de kaart, tijdens buiig en heiig weder, vast liep op de buitenste zandbank, ter hoogte van kilometerpaal 69, ongeveer een halfuur gaans ten zuiden van Zandvoort.

Op de aanhoudende noodseinen die het schip met de stoomfluit gaf, ging de roeireddingsboot van Zandvoort naar de strandingplaats. Nabij de strandingplaats ging de boot te water, en deze kwam in dezelfde avond omstreeks 11.00 uur bij het gestrande schip aan. Daar bleek, dat op het gerucht van de stranding de sleepboten “Simson” en “Cycloop” uit IJmuiden zich reeds naar het schip hadden begeven, ten einde, des verlangt, sleepboot hulp te kunnen verlenen. Er bevonden zich daartoe reeds 3 vletterlieden en een vertegenwoordiger van de sleepbootonderneming uit IJmuiden aan boord, om, zoals later althans zou blijken, met de kapitein een overeenkomst tot het afslepen van het schip te kunnen maken. De eisen die de sleepdienst voor zijn diensten stelde waren vermoedelijk van die aard, dat de kapitein daarop niet dadelijk inging en hij eerst maar eens wilde afwachten of het misschien nog mogelijk zou zijn dat het schip bij het opkomen van de vloed op eigen kracht vlot kon komen.

De vletterlieden waren niet gesteld op ook nog enige interventie vanaf de wal en grepen in bij de komst van de reddingsboot, immers wanneer de kapitein mocht besluiten met zijn bemanning het schip te verlaten, zou er geen sprake meer zijn dat hun vletterdiensten nog gebruikt zal worden. Deze lieden, ter plaatse goed bekend, keken in de donkere nacht vanaf het schip oplettend uit of de reddingsboot dichterbij mocht komen, en toen de reddingsboot in zicht was en langszij was gekomen en tegelijk door het overgooien van een dreg en daardoor een verbinding tot stand werd gebracht, wierpen enkele van de vletterlieden zich op als niet onbevooroordeelde pleitbezorgers van de opvarenden. Op verzoek van de schipper van de reddingsboot, Jacob Koper om de kapitein te spreken, klonk van het schip de wedervraag. “Wat motten jelui, waar kom je vandaan”? “Van Zandvoort”, riep men vanuit de boot. En daarop weer van het schip. “Geen hulp nodig, al sleepboten hier”. De reddingsboot liet zich echter niet afschepen en daarop riep men naar het schip, dat men de lijn wat op moest halen en vastleggen meer naar het voorschip. Plotseling was de reddingsboot een speelbal van de golven en werd van het gestrande schip afgeslingerd. De lijn waarmede men met de boot een verbinding had gemaakt met het schip, vertoonde alle kentekenen van te zijn doorgesneden. Door de vletterlieden werd dit later ontkend, maar voor de mannen van de reddingsboot stond het onomstotelijk vast dat de lijn was gekapt en dat men hen, die voor gevaar van eigen leven de zware tocht in het holst van de nacht naar het in nood verkerende schip maakten, om medemensen te redden, smadelijk afwees. Het is begrijpelijk dat de bemanning van de reddingsboot niet bijster goed over deze behandeling te spreken was. Aan boord van de “ALBA” zou men echter spoedig beseffen dat men een roekeloos en hoogst gevaarlijk spel had gespeeld om zo te handelen, want in de nanacht werd het weer slechter en de volgende morgen, het was de dinsdag, woei er een harde noordwesterstorm, gepaard gaande met een ruwe zee. Bij het aanbreken van het daglicht, was het begrijpelijk dat vele ogen de aandacht gericht had op het gestrande vaartuig en men keek vreemd op toen men bemerkte dat de sleepboten waren vertrokken, en de bemanning van het schip gaven door middel van vlaggen noodseinen. De schandelijk behandelde bemanning van de reddingsboot hadden eerst niet veel lust wederom hun leven te wagen met weer een tocht naar het schip te ondernemen. Het weer werd steeds slechter en de positie van het schip in open zee werd steeds hachelijker, zodat hun gevoel van naaste liefde de overhand kreeg en men besloot voor de tweede maal een tocht naar het schip te ondernemen. De zee stond inmiddels tegen het duin en daarom werd gewacht op het vallen van het water om de reddingsboot te lanceren en het werd pas in middag omstreeks 3.00 uur dat de reddingsboot naar de strandingplaats kon vertrekken.

Bij aankomst op de plaats bleek dat de Noordwijker - reddingsboot ook was aangekomen en gereed stond om in zee te gaan. De eerste tocht van de Noordwijkerboot mislukte, daar ze door de wind en stroom ver voorbij het schip dreven en verkeerd waren uitgekomen, bij het terugkomen werd de boot in de branding kwam het dwars te liggen en sloeg om en dreef naar het strand. Intussen was ook de Zandvoortse boot in zee gestoken, maar ook deze poging bleef zonder resultaat. Inmiddels werd de fraaie stomer door de woeste golven onbarmhartig gebeukt, en zo nu en dan zag men vanaf de wal de golfmassa’s met zo’n geweld tegen het schip aankomen, dat het opspattende water ver boven de hoge schoorsteen en beide masten sloeg. Toen bleek dat het moeilijk of niet zou gelukken met de boot bij het schip te komen, besloot men het vuurpijl – toestel in werking te stellen, maar dat mocht niet baten. Het schip lag minstens 700 á 800 meter uit de wal en de vuurpijlen kwamen nog op grote afstand van het schip in zee terecht.
De onversaagde mannen van de Noordwijkerboot, hoewel doornat, besloten om 5.00 uur in de namiddag een nieuwe poging te wagen om de bemanning van het schip te redden. Nu werden de opgedane ervaringen ter harte genomen en werd de boot vele honderden meters noordwaarts van de strandingplaats in zee gebracht. Onder leiding van de oude, maar stoere schipper Jan Kramer roeiden de Noordwijkers met grote krachtinspanning langzaam maar zeker door de woeste branding. Bijna was deze poging ook mislukt toen ze dicht bij het schip kwamen en geen verbinding konden maken, maar gelukkig wist de bemanning van het schip een lijn uit te werpen naar de reddingsboot en deze werd gegrepen. Even later lag de boot tegen de lijzijde van het schip en kon men de eerste 13 schipbreukelingen overnemen, welke aangewezen waren door loting, omdat men aan boord de volgorde van het van boord gaan geregeld had. De duisternis maakte het onmogelijk het reddingswerk voort te zetten, zodat de schipbreukelingen genoodzaakt waren een angstvolle nacht op het door de zee en wind geteisterde vaartuig door te brengen. Er was op het wrak geen enkele plaats waar zij zich tegen het overkomende water konden beschutten.

De kranige mannen van de reddingsboot van Zandvoort, hoewel zij toch reeds een vermoeiende Aangezien het donker was kon men vanaf de wal ook niet de vorderingen zien van de boot en de redding. nacht en dag achter de rug hadden, gaven blijk geen enkel gevoel van wrok te hebben over de bejegening van de bemanning van het schip, besloten de dag niet af te wachten en gingen in de nanacht van dinsdag op woensdag omstreeks half vijf opnieuw de zee in. Het was reeds slecht gesteld met het schip, want het bleek, dat men om 4.00 uur in de nacht maisdoppen op het strand hadden gevonden wat er wees dat de luiken van het schip waren ingeslagen. De laatste tocht van de reddingsboot duurde lang en was zeer gevaarlijk, vooral door de duisternis en ruwe zee. Voor de wachtende aan het strand, die in spanning achterbleven duurde het wachten zeer lang aangezien zij in het donker de boot en de redding niet konden volgen, maar zij wisten dat de leiding bij de schipper Jacob Koper in goede handen was en dat de bemanning van de boot voor haar taak volkomen was berekend. Eindelijk tegen het aanbreken van de dag en het licht omstreeks 7.00 uur, zagen zij de boot wederkeren. Zij bracht de 38 nog aan boord van het schip bevindende schepelingen mede en ook de scheepskat was niet vergeten, deze maakte de reddingsreis in een grote zeelaars mee.

De aangespoelde mast van de ALBA werd bewaard, en werd gebruikt in de dorpskerk, voor twee pijlers bij de uitbreiding van de orgelgalerij en voorzien, door Dr.K.P.G.Schwartz, van het opschrift: “Van ’t droef vergane schip, d’in storm bezweken mast, Draagt thans in ’s Heren huis een hem gewijde last. Zoo wordt al wat op aard in ramp en rouw ons treft, Een pijler, die ons hart naar ’t eeuwig Godshuis heft”. Deze tekst houdt nog altijd de herinnering aan deze sensationele schipbreuk levendig.

Piet van der Mije.
Strandvonder.

En hier een oorkonde van de grootvader van Dhr. E. van Dijck, die hij had ontvangen van de K.N.Z.R.M.,
als bemanningslid van de Noordwijkse reddingboot, omdat hij met risico voor eigen leven 12 personen heeft gered !


Kijk ook eens bij de stranding van de Gaffelschoener “ SCHOUWEN II ”, Klik HIER
Kijk ook eens bij de schipbreuk van de “OUDE ZIJPE”, Klik HIER


Info over het copyright Klik hier