Zin in Cultuur


Geschiedenis van de waterleiding
door Folkert Bloeme

Door een toenemend gebrek aan schoonwater en de mogelijkheid om gebruik te maken van nieuwe technieken ontstonden er in Amsterdam plannen om een waterleiding aan te leggen. In de periode 1830 - 1840 werden daarvoor diverse voorstellen gedaan en ontstonden er ook plannen om hiervoor duinwater uit Zuid-Kennemerland te gaan gebruiken.

Een plan van de majoor buiten dienst van de Genie, C.D. Vaillant om duinwater te winnen in de omgeving van Bloemendaal en het water via een onderaard transportsysteem naar Amsterdam te vervoeren kreeg in 1847 de instemming van de Nederlandse regering. De heer Vaillant wist een comité samen te stellen van vooraanstaande Amsterdammer onder voorzitterschap van Jacob van Lennep wiens familie o.a. eigenaar was van huize “Manpad” te Heemstede en grote stukken duingrond.

Een belangrijk deel van de werkzaamheden van het comité was het vinden van investeerders om de geschatte investering van 2 ½ miljoen gulden bij elkaar te krijgen. Vanuit Nederland was de belangstelling hiervoor gering. Dankzij de goede contacten die van Lennep had met het waterleidingbedrijf van Londen werden Engelse investeerders voor het project gezocht.(1) Op 9 mei 1851 liet het comité weten dat Engelse geldschieters wel brood zagen in het plan en op 11 juni 1851 werd de Amsterdamse Duinwater Maatschappij opgericht.

“ De plannen, waarbij ook Engelse ingenieurs betrokken raakten, werden nader uitgewerkt. Ook dat ging bepaald niet langzaam. Want het was nog in hetzelfde jaar op 11 november dat de jeugdige kroonprins Willem plechtig een fraai versierde eerste spade in de grond stak. Plaats van handeling: het Mariënduin bij het Manpad tussen Heemstede en Vogelenzang. Het betrof een stuk duingrond dat de vader van Van Lennep aan de Amsterdamse Maatschappij had verkocht Na Willems eerste spadensteek werd in het duingebied een kanaal gegraven met een lengte van 3500 meter, een breedte van 13 meter en een diepte van 3,5 meter. Het daarin opwellend duinwater stroomde naar een zes meter diepe kom die we nu nog, toepasselijk, kennen als 'de Oranjekom'. Aan de Leidsevaart verrees een waterzuiveringsbedrijf met drie zandfilters en een pompstation met moderne stoommachines. Het gebouw staat er nog steeds, zo'n twee kilometer ten zuiden van het station Heemstede-Aerdenhout tussen de vaart en de spoorweg. Het is nu in gebruik als laboratorium. Het water werd door een 23 kilometer lang buizenstelsel van 12-duims gietijzeren pijpen naar Amsterdam gepompt. Het werk stond onder leiding van de bekwame Engelse ingenieur John Aird die, zo vermelden onze bronnen met ingehouden ironie, "aan de grote vraag naar buizen, pompen, kranen en ander waterleidingmateriaal tegemoetkwam door in Amsterdam een buizenhandel op te richten". Dit materiaal kwam overigens hoofdzakelijk uit Engeland. Op twaalf december 1853 konden de Amsterdammers voor het eerst, bij de Willemspoort aan het Haarlemmerplein, een emmertje water kopen à raison van een cent per emmer” (2/3)

Jacob van Lennep 24-03-1802 – 25-08-1868.

Jacob van Lennep speelde een doorslaggevende rol
bij de oprichting van het eerste drinkwaterbedrijf
de Amsterdamse Duinwater

In 1896 werd de Amsterdamse Duinwater Maatschappij overgedragen aan de gemeente Amsterdam. Na Den Helder (marinestad) was Haarlem de derde stad in Noord-Holland die een eigen waterleiding verwierf (1898). Het water werd betrokken uit de duinen bij Overveen. Ook Alkmaar en Zaandam liepen vooraan in de rij van steden met een eigen drinkwatervoorziening. In 1906 bleek, dat van de 1121 gemeenten in Nederland, er nog maar 117 een eigen waterleiding hadden. Met name het platteland bleef hiervan verstoken.

Zuid-Kennemerland
Toen aan de gemeente Haarlem een concessie werd verleend om drinkwater te mogen gaan winnen in de Overveense duinen kregen ook Bloemendaal en Overveen de gelegenheid om zich aan te sluiten op het waterleidingnet. De gemeente Heemstede verzocht de gemeente Amsterdam in 1907 om na te gaan onder welke voorwaarden er duinwater aan Heemstede geleverd kon worden. Dit initiatief leidde in 1909 tot een overeenkomst waarin de waterlevering werd geregeld voor een periode van 25 jaar.

De waterleiding in Zandvoort
Zandvoorters die het konden betalen hadden voordat de waterleiding werd aangelegd de beschikking over hun eigen waterpomp. Dit gold ook voor de hotels en de woningen welke werden gebouwd eind 19e en begin 20e eeuw. Wie niet beschikte over een eigen pomp (installatie) was aangewezen op een aantal openbare pompen. Deze pompen stonden o.a. op het Kerkplein, het Gasthuisplein, in de Pakveldstraat, in de Poststraat, de oude Strandweg en op het Schelpenplein (Klink no 3 :1982).

pomp Zuidbuurt
Pomp op het Schelpenplein
Pomp in  de Pakveldstraat
Pomp in de Pakveldstraat
Pomp op het Gasthuisplein
Pomp op het Gasthuisplein
Pomp op de strandweg
Pomp op de strandweg
Pomp op het Kerkplein
Pomp op het Kerkplein
>Een eigen pomp
Een eigen pomp


Door de ontwikkeling van Zandvoort als badplaats en de noodzaak om over goed drinkwater te beschikken ontstond er ook in Zandvoort een discussie over de nut en noodzaak van het hebben van een waterleiding en werden er initiatieven ontwikkeld om op commerciële wijze een drinkwatervoorziening aan te leggen. Zo is in de In de Bad Courant van 23 september 1899 te lezen dat er bij de gemeente een aanvraag was binnen gekomen voor de aanleg van een waterleiding.

Begin 20e eeuw werden er door diverse bedrijven concessieaanvragen gedaan bij het gemeentebestuur van Zandvoort om in deze gemeente een waterleiding te mogen aanleggen en te exploiteren. In 1903 gebeurde dat door het syndicaat voor waterleidingen in Nederland, welke was gevestigd in Den Haag en twee jaar later door de heren S. J. H. Gompertz en A. Holmberg de Beckfelt. Ook de aanvraag van het Nederlandsch Bureau voor Waterleidingen, gevestigd te Utrecht, in 1906 veranderde niets aan de situatie. De locale politiek was nog niet klaar om een besluit over dit onderwerp te nemen en de verschillende concessie aanvragers trokken hun aanvraag in.

Door de bewoners van Zandvoort werd de discussie over de mogelijke aanleg met argus ogen gevolgd. Gedurende de 2e helft van de 19e eeuw had de aardappelteelt een grote vlucht genomen. Door het onttrekken van water uit de duinen om de inwoners van Amsterdam te voorzien van goed drinkwater daalde de grondwaterstand in de duinen waardoor steeds meer grond in de duinen en de directe omgeving van het dorp geschikt werd voor de verbouw van aardappels zoals de Zandvoortse Duinkraal. Door de toenemende vraag vanuit Amsterdam werd er steeds meer water onttrokken aan de duinen wat tot gevolg had dat de grondwaterstand steeds lager werd en de duinen ten zuiden van Zandvoort verdroogden waardor de teelt van aardappels steeds moeilijker werd. Bij diverse mensen leefde de gedachte dat de aanleg van een waterleiding in Zandvoort zelf de grondwaterstand rondom het dorp nog verder zou verlagen waardoor zij geschaad zou worden in hun economisch belang.

De voorzitter van de gemeenteraad burgemeester Beeckman, zelf groot voorstander van het aanleggen van een waterleiding, stelde in oktober 1907 aan de gemeenteraad de vraag wat men nu eigenlijk wilde. Wilde de gemeenteraad eigenlijk wel dat er een waterleiding in exploitatie zou worden genomen? Naar zijn mening was afdoende bewezen dat de angst voor verdere verdroging van de duinen voorkomen kon worden maar dat o.a. met het oog op de volksgezondheid en het brandgevaar het zeer noodzakelijk was om over een waterleiding te kunnen beschikken. Wanneer de gemeenteraad geen waterleiding wilde dan was het ook niet nodig om concessie aanvragen hiervoor in behandeling te nemen aldus de burgemeester.

In de discussie over de watervoorziening lieten steeds meer partijen hun stem horen. Tijdens een vergadering van de “Vereeniging tot behartiging der belangen van de badplaats Zandvoort” werd een motie aangenomen met de strekking dat de vereniging haar teleurstelling uitsprak over het mislukken van de onderhandelingen over de concessie aanvraag voor de aanleg van een waterleiding Volgens de leden van de vereniging was het voor een badplaats noodzakelijk om over een waterleiding te beschikken. Tijdens de algemene vergadering van de vereniging november 1907 onder voorzitterschap van de heer J. Beeckman (ook burgemeester) kwam het onderwerp weer ter sprake Nu was het de heer Van Rijbeek die van mening was dat een waterleiding behoorde tot “een eisch des tijds, waaraan vooral een badplaats niet kon ontkomen”. Door hem werd voorgesteld om een lezing te organiseren om duidelijk te maken dat waterwinning in de duinen geen schade zou doen aan de aardappelteelt. Door het houden van een lezing zou wellicht de tweespalt weggenomen kunnen worden, die ontstaan was t.w. het belang van de badplaats en die van de aardappelteelt. Volgens heer C. Schaap waren de aardappeltelers toch niet te overtuigen. De voorzitter van de vereniging wees op het gezondheidsbelang en volgens hem lag het op de weg der medici om aan te dringen op de aanleg van een waterleiding. Besloten werd een lezing over het onderwerp te organiseren. De voorzitter ging vervolgens in op de houding van de gemeenteraad. De discussie over de schade aan de aardappelteelt was één van de oorzaken waarom de gemeenteraad geen concessie wilde verlenen. Volgens hem had de discussie ook een principiële kant, t.w. moest een watervoorziening door de overheid aangelegd en geëxploiteerd worden of moest dit worden overgelaten aan het particulier initiatief.

In de volgende raadsvergadering werd een verzoekschrift behandeld van raadsleden de heren H.M. Baron Collot d’Escury ( Directeur der Zandvoortsche Terrein- en Hotel-Maatschappij) en G.W. Toombergen. Volgens beide heren was de gemeenteraad niet genegen een concessie aan particulieren te verlenen tot het aanleggen en exploiteren van een waterleiding. Beide heren vonden het aanleggen en exploiteren van een waterleiding door de gemeente van dusdanige betekenis dat ondanks de exploitatierisico’s ook een waterleiding in gemeentelijk beheer onderzocht zou moeten worden. Niet alleen behoorde een waterleiding tot de eisen die aan een badplaats werden gesteld. Ook de brandveiligheid was volgens de heren in het geding en werd het noodzakelijk geacht om de wegen te kunnen besproeien i.v.m. de stofoverlast welke werd veroorzaakt door de automobiel. Verder uitstel moest voorkomen worden daar anders steeds meer particulieren een dure installatie zouden aanschaffen en die zouden nadien niet op de waterleiding aangesloten willen worden, wat nadelige gevolgen zou hebben voor het exploitatieresultaat. De raad besloot eind 1907 met algemene stemmen nader onderzoek te doen en sprak de voorkeur uit om een noodzakelijk pompstation niet ten noorden van Zandvoort te bouwen daar anders die gronden, welke uitstekend geschikt waren voor de aardappelteelt voor die teelt waardeloos zouden worden. Informatie over het nadere onderzoek is niet meer terug te vinden. Wel werd in toenemende mate de wens om te komen tot een waterleiding steeds harder gehoord. Uiteindelijk ging men bestuurlijk overstag toen in oktober 1909 een verzoek werd ingediend bij de gemeenteraad, een verzoek getekend door 135 belanghebbenden, inwoners, badgasten en hotelexploitanten. Mede opgrond van de uitkomsten van een onderzoek naar de kwaliteit van het Zandvoortse drinkwater werd de raad verzocht om spoed te maken met de aanleg van een waterleiding. De burgemeester deelde mede dat met de concessieaanvragers opnieuw zou worden gesproken en dat de Erven van de heer Favauge bereid waren om grond voor een prise d’eau (bron) ten zuiden van het dorp beschikbaar wilden stellen. Ook gelet op het ingediende verzoekschrift besloot de raad tot een vervolg onderzoek en hiervoor kreeg ingenieur J. van Poelgeest die opdracht.

Tijdens de raadsvergadering in september 1910 deelde de voorzitter mee dat vanuit de gemeente Velsen het initiatief was genomen om met meerdere gemeenten een gemeenschappelijke waterleiding tot stand te brengen. Inmiddels was het onderzoek van ingenieur J. van Poelgeest naar een gemeentelijk waterleidingnet nagenoeg gereed. Om aan water te komen werd door hem voorgesteld zelf een prise d'eau ( bron) te maken of het water via de Amsterdamse waterleiding te betrekken. Het voorstel van de gemeente Velsen om met meerdere gemeenten een gecombineerde waterleiding aan te leggen zou in zijn ogen minder exploitatiekosten met zich meebrengen.

Uiteindelijk werd de jarenlange discussie over het wel of niet hebben van een waterleiding afgerond. Besloten werd om als gemeente Zandvoort zelf een eigen waterleidingnet aan te laten leggen en te exploiteren en met de gemeente Amsterdam een overeenkomst aan te gaan inzake de levering van water (1911).



Vanaf het pompstation bij Leyduin zou dan een waterleiding aangelegd moeten worden naar een gemeentelijk pompstation op de grens van de gemeente Bloemendaal/Zandvoort. Hiervoor werd de noodzakelijke grond aangekocht (feb 1912). Met de Commissarissen van de straatweg (de weg Zandvoort-Heemstede) , de heren Mr. H.S. van Lennep en Jhr. P. Teding van Berkhout en de gemeente Bloemendaal werden overeenkomsten gesloten over het gebruik van gronden voor het transport van het water. Om te kunnen beschikken over een waterreservoir werd besloten om een watertoren te bouwen ten zuiden van hotel d’Orange en hiervoor grond aan te kopen (december 1911).





In de Zandvoortsche Courant van 10 juli 1912 werden de inwoners van de gemeente geïnformeerd over de laatste stand van zaken. “De werkzaamheden van den aanleg der waterleiding vorderen met bekwamen spoed. De leiding van af het pompstation op Leijduin naar het dorp is geheel in orde, zoodat de waterlevering, nadat de leiding gespuid is, een aanvang kan nemen. Het buizennet in het dorp is nagenoeg geheel gereed. Nog slechts in een gedeelte der Zeestraat en in den Boulevard de Favauge bij de Piet Heinstraat moeten de buizen gelegd worden, dan is alles gereed en krijgen we het zoo lang verbeide waterleiding-water”.



Het ontwerpen en aanleggen was een deel van het verhaal. Om de exploitatie in eigen beheer in goede banen te leiden diende de gemeentelijke organisatie uitgebreid te worden. De gemeente was verantwoordelijk voor de levering van het water, het onderhoud van het leidingnet en diverse administratieve aspecten zoals het innen van de huurpenningen. In maart 1912 werd er een directeur aangesteld van de gemeentelijke waterbedrijf, de heer A van Burk Tijdens de raadsvergadering op 1 mei 1912 werd het reglement voor de levering van water en de watertarieven vastgesteld. Diegenen die aangesloten wilden worden op het net van de Gemeente-duinwaterleiding dienden daarvoor een aanvraag in te dienen bij de directeur waarna burgemeester en wethouders de vergunning verleenden. In principe gold een dergelijke aanvraag voor de periode van een jaar waarna stilzwijgende verlenging plaats vond. De watermeter kostte fl 1,50 per jaar en om de drie maanden werd de meterstand opgenomen. De aansluiting werd gratis gelegd wanneer de aanvraag was ingediend voor 31 december 1912. Voor de leidingen in huis moest de aanvrager zelf zorg dragen.

Vanaf 6 mei 1912 konden de eerste aanvragen voor aansluiting op het waternet bij de gemeente worden ingediend en op 18 mei werden de eerste 24 vergunningen verleend. De laatste gelegenheid om alsnog gratis te worden aangesloten op het waternet deed zich voor op 21 december van dat jaar. Van deze laatste mogelijkheid maakten alsnog 124 aanvragers gebruik.

Hoewel de waterleiding op 23 juli 1912 in gebruik werd genomen waren alle werkzaamheden hiervoor nog lang niet afgerond. Er was onvoldoende waterdruk en dat werd vooral in de woningen en de hotels aan de boulevard ervaren. Het pompstation bij Leijduin was niet altijd betrouwbaar waardoor het regelmatig voorkwam dat de inwoners verstoken bleven van leidingwater. De onvoldoende waterdruk had ook gevolgen voor het bestrijden van branden. Onderdeel van de totale infrastructuur van het waterleidingnet vormde ook de bouw van een watertoren Hiervoor was grond nodig en door de gemeenteraad werd op 2 december 1911 besloten om voor een bedrag van fl 500,- grond aan te kopen welke behoorde tot de failliete boedel van de “Vereniging tot bevordering der algemeene belangen voor de Zeevisscherijen” in Zandvoort. Op deze locatie had de voormalige vuurbaak gestaan.

Door de burgemeester werd namens het college voorgesteld om het advies van de commissie van bijstand voor de waterleiding over te nemen. Door hen werd voorgesteld om een gecombineerde watertoren/uitzichttoren te bouwen. Alleen een watertoren zou ongeveer fl 30.000,- kosten en een gecombineerde toren ongeveer fl 45.000,-. Een aantal raadsleden konden zich niet vinden in het voorstel. De heer Slagveld vond de extra bijdrage te duur en de heer v.d. Werff vond een uitzichttoren met een horeca functie te concurrerend voor de neringdoenden in de directe omgeving. Namens de Commissie van bijstand voor de Waterleiding antwoordde de heer Koning dat het voorstel om een grotere toren te bouwen met een horeca mogelijkheid was ingegeven door meerdere motieven. Een grotere toren werd door de commissie wenselijk geacht uit “een oogpunt van schoonheidsgevoel”. Een dergelijke toren zou kunnen wedijveren met de pier in Scheveningen zo was de motivering terwijl de meerkosten gedekt konden worden uit de opbrengst van de pacht, welke begroot was op circa fl 1.000,- per jaar. Een meerderheid van de gemeenteraad (6 voor en 4 tegen) stemde voor een watertoren met in de uitzichttoren een verversingslokaal. Middels een onderhandse aanbesteding werd de bouw van de watertoren gegund aan “ de Hollandsche Maatschappij tot het maken van werken in gewapend beton” die het karwei klaarden in 200 dagen. Bij de opening van de watertoren eind juli 1913 werd door de burgemeester nogmaals gewezen op de noodzaak om als badplaats te beschikken over een goede drinkwatervoorziening (ZC 30juli 1913). “ Waar de Vuurbaak voorheen een teken was voor de vissers, dat ze veilig konden landen en daar thuis waren, zoo is thans de Watertoren het teken voor de badgasten, dat zij hier veilig kunnen komen, daar hier voor de hygiëne, waartoe in de eerste plaats goed drinkwater behoort, op uitstekende wijze wordt zorg gedragen” aldus een bericht in de Zandvoortsche Courant van 23 juli 1913.

rozenobelstraat met watertoren
Rozenobelstraat met watertoren (uitzichttoren)
Watertoren  Gasthuisplein
Watertoren vanaf het Gasthuisplein tijdens de afbraak


De uitzichttoren stond volop in de belangstelling. Vanaf de opening tot eind september maakten niet minder dan 13.650 betalende bezoekers gebruik van de gelegenheid om Zandvoort ook eens van de andere kant te bekijken. De toegangsprijs bedroeg een dubbeltje. De eerste pachter van het horeca gedeelte was de heer J.Muller, tevens exploitant van de horeca op het station in Zandvoort. Het pompstation in Bentveld werd gelijk met de watertoren in gebruik genomen waardoor Zandvoort eind juli 1913 beschikte over een compleet waterleidingnet.

Op 5 mei 2001 heeft er een hevige brand gewoed in de watertoren van Zandvoort, vermoedelijk ontstaan in het restaurant boven in de toren. De toren brandde zo hevig, dat de politie en brandweer bang waren voor instortingsgevaar.



Kijk ook eens bij de bouw van de watertoren Klik hier

Bronverwijzing.
1. Duinen en mensen Kennemerland. Rolf Roos (red). Stichting NatuurMedia in samenwerking met PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland. 2009
2. www.kraanwater.nu / virtueletochten.noord-hollandsarchief.nl.
3. J.A. Groen jr., Een cent per emmer. Het Amsterdamse drinkwater door de eeuwen heen. Amsterdam 1978.
4. 120 jaar Zandvoortse Kranten 1881 t/m 2000. Uitgave Stichting Millenniumviering Zandvoort.

4 juli 2010
Folkert Bloeme


Lees hier de historie van het Ziekenhuis in Zandvoort, door Folkert Bloeme
hier de geschiedenis van Halte Zandvoort-dorp, door Folkert Bloeme
hier de Filantropische instellingen in Zandvoort, door Folkert Bloeme
hier de Begraafplaats in Zandvoort, door Folkert Bloeme
hier de Planontwikkeling Nieuw-Noord, door Folkert Bloeme
hier de Drie Plagen van Zandvoort, door Folkert Bloeme
hier het Kostverloren Wandelpark, periode 1880-1945, door Folkert Bloeme
hier de geschiedenis van het Gasbedrijf , door Folkert Bloeme
hier de geschiedenis van de electriciteit in Zandvoort , door Folkert Bloeme
hier Zandvoortse badartsen beschuldigd , door Folkert Bloeme